Kekke sneakers, casual pak. Jan Mulder stapt in zijn karakteristieke outfit de lobby van het Ambassade Hotel binnen. Geeft een hand en sprint dan naar boven, naar de loungekamer. Dit is zijn huiskamer, net zoals het hotel aan de Herengracht in Amsterdam min of meer zijn tweede woning is. Mulder woont in Groningen, is soms bij zijn zoons Geret en Youri in Enschede, maar bivakkeert vaak in Amsterdam. Lekker praktisch. Want quasi besmuikt noemt hij zichzelf ‘een handelsreiziger in talkshows op tv’. Een geuzennaam die best terecht is, want er zijn weken dat hij vier tot vijf keer voorbijkomt als tafelheer, sidekick of analyticus.
We praten natuurlijk over voetbal. En dan vooral over voetbalidolen. Aanleiding? De expositie bij Twentse Welle in september, waar Jan gastconservator is. Hij interviewt daarvoor elf bekende Nederlanders (en dan hebben we het over echt Bekende Nederlanders, met twee hoofdletters) over hun idool. Ik wil weten wie zijn eigen favoriet was. Klaas Nuninga komt voorbij, de held van Winschoten en later spits bij Ajax (net als Jan). Abe, de nukkige Fries. Maar ook José Joao Altafini, de Braziliaans-Italiaanse speler van onder meer Napoli, Milan en Juventus. Hij was een spits naar het hart van Jan Mulder. ‘Hij heeft op latere leeftijd voetbal gereduceerd tot vijf sprintjes per wedstrijd. Vijf acceleraties waarin hij beslissend was. Meer had hij niet nodig. Schitterend! Zo’n carrière had ik ook gewild.’
Om er even later aan toe te voegen dat Altafini bijna bij geen enkele club lang te handhaven was. De spits scoorde namelijk ook goed buiten het veld, bij de vrouwen. Om precies te zijn: de vrouwen van voorzitters, medespelers en andere mensen van de club. Is dat het waarom Jan Mulder hem zo bewondert?