Zelfs vaste bezoekers hebben een jaar nodig om alle verborgen nissen, gangen en trappetjes van de Bastille te ontdekken. Het gebouw op de campus van de Universiteit Twente is een doolhof, een bolwerk dat zich slechts moeizaam laat veroveren. Wie hier voor het eerst komt, heeft moeite om de uitgang te vinden. Dat merk ik zelf, hoewel het niet de eerste keer is dat ik er rondloop. Een strepenpatroon op de vloer voorkomt nog net een lange dwaaltocht.
De Bastille is een schepping van Piet Blom, die ook furore maakte met de Kubuswoningen in Rotterdam en het paalwoningencomplex Kasbah in Hengelo. Toen hij het gebouw voor de UT ontwierp, zag hij een ministad voor zich. Op de vloer kwamen straatklinkers, aan het plafond hingen draperieën als denkbeeldige wolken. Door de dertien niveauverschillen was het een spannend gebouw met veel plekken voor onverwachte ontmoetingen.
Gaandeweg bleek de Bastille bepaald niet praktisch. De universiteit schakelde tien jaar geleden architect Robert Winkel in om – met respect voor het oorspronkelijke ontwerp – de nodige aanpassingen aan te brengen. Ik interviewde Winkel voor het boek over de campus dat ik aan het schrijven ben (en begin 2011 verschijnt). Hij bekende dat hij de Bastille eerst een lelijk ding vond, waar een nieuwe schil omheen zou moeten komen. Uiteindelijk zag hij daar toch van af. ‘Je gaat liefde ontwikkelen voor zo’n gebouw.’ De Bastille is dus nog steeds herkenbaar. Een kind van de late jaren zestig, begin jaren zeventig. En dat moet maar zo blijven.